Binnenland - Standpunten - Democratie in de netwerk-en kennismaatschappij

De aan de gang zijnde post-industriële revolutie, die de kennis- en de netwerkmaatschappij in het leven roept, heeft een determinerende invloed ook op de democratie en haar functionering.

1. De kennis- en netwerkmaatschappij privilegieert de ontwikkeling van democratie en markteconomie, in een grensoverschrijdend wereldgeheel en verenigt beide in een binoom: markt+democratie of marktdemocratie. Tevens blijkt ze autoritaire politieke regimes en centraal geleide economische systemen ten gronde te richten.

2. Informatie-explosie en wereldwijde netwerkverspreiding bevorderen het paradigma van het ‘horizontalisme’ (solidariteit, internationale samenwerking, eenmaking, multiculturaliteit, een ‘wij-gevoel’), ten koste van het vertikalisme en derhalve de gezagsstructuren, de overheid, de theocratie - de waarheid komt van God -, de religie, de dogma’s, de transcendentie, de autoritaire ethiek, het huwelijk, het gezin, de organisaties, de partijen ....

3. Bovenstaande evolutie, vaak op het niveau van het individuele en collectieve onderbewustzijn, verwekt angstreflexen en afstotingsverschijnselen die een bedreiging vormen voor de democratie: onverdraagzaamheid, nationalisme, economisch protectionisme, xenofobie, fundamentalisme...

4. Na de implosie van het communisme, is de democratie in de wereld nooit zo populair geweest. Maar het wegvallen van een externe bedreiging (het anti-democratische en expansieve communisme) verzwakt de democratie. Haar functioneringsgebreken worden sterker benadrukt. Bovendien blijkt de wet van de entropie, die de wet is van het verval, vaardig te worden over respectievelijk democratie (demagogie, gebrek aan verantwoordelijkheid, profitariaat, corruptie) en markteconomie (scheeftrekking van concurrentie, monopolisering, grensoverschrijdende multinationalisering van bedrijven).

5. De burger krijgt de indruk dat hij niet meetelt. Hij is een klein rad in een complex maatschappelijk raderwerk, beheerst door Men, een anonieme en ondoorzichtige bestuursmacht, die een soort cybernetica in het leven roept (de vermenging). Een algemeen gevoel van machteloosheid ondermijnt de geloofwaardigheid van het representatief karakter van de democratie (regering en parlement). De beschermende natiestaat brokkelt af en verliest zijn soevereiniteit in een wereld die een dorp is geworden.

6. Technologische innovaties bevorderen vormen van rechtstreekse democratie: televoting, opiniepeilingen, volksraadplegingen, referenda, invloed van internet, heerschappij van de visuele media, telecratie. Dit fenomeen verzwakt de volksvertegenwoordiging (en zijn zondebok-functie) en de particratie. Het voortschrijdend individualisme heeft voor gevolg dat iedereen zijn eigen partij, zijn eigen kerk, zijn eigen vakbond wordt.

7. Een hele reeks averechtse effecten (crowding out) treedt evenwel op:

7.1. Overinformatie leidt tot desinformatie. De visuele media tonen enkel het zichtbare gebeuren waardoor de werkelijkheid wordt gereduceerd. Deze reductie wordt versterkt door de beklemtoning van het spectaculaire en het slechte nieuws (bad news drives out good news).Het bijkomstige wordt verward met het essentiële. Er is ‘onlezing’.

7.2. De kennismaatschappij produceert ook veel onwetendheid door het optreden van de wet van de afnemende relatieve kennis. Het gekende stijgt lineair; het kenbare stijgt exponentieel. Tussen beide ontstaat een kenniskloof, die buitengewoon frustrerend is (elke specialist is een Beotiër in alle ander domeinen) en leidt tot veel simplismen en misvattingen.

7.3. De creatieve kennismaatschappij heeft de meest schrandere mensen nodig voor de belangrijkste taken. Het maatschappelijke selectiemechanisme neemt steeds meer de vorm aan van een verstandstest ( meerkeuze-examens in het onderwijs). Er ontstaat een soort dictatuur van het IQ, waarbij de linker staart van de distributie (the bell curve) voorbestemd is voor inferieure taken en werkloosheid (de duale maatschappij en het trechter-effect).

8. De representatieve democratie heeft af te rekenen met verregaande politieke ongeletterdheid. De burger heeft de grootste moeite met het verwerven van inzicht in de grote maatschappelijke en internationale problemen en uitdagingen. Hij is bovendien gedemotiveerd, vermits hij beseft dat hij toch ‘niets te zeggen heeft’. Hij wordt politiek indifferent, zo niet vijandig. Of geeft zich over aan de anti-politiek die een ‘ander’ systeem aanprijst (een ‘nieuwe orde’). De politicus is zelf ook slachtoffer van relatieve onkunde. Hij kent immers enkel zijn eigen vakgebied. Er is niet zozeer een kloof tussen de burger en de politicus (op menselijk vlak zijn, vooral in kleine landen, de contacten goed en intens). Er heerst wel een gapende kloof tussen de burger en de politiek. Dat vormt een bedreiging voor de representatieve democratie.

9. De democratie worstelt met het dilemma: meer gelijkheid (en dus meer sociaal gerichte herverdeling) of meer vrijheid. Of nog: meer rechtvaardigheid of meer groei en welvaart. Of: allemaal gelijker maar minder rijk of allemaal rijker maar ongelijker. Dit dilemma houdt economen en politologen sedert decennia bezig. Het wordt geanalyseerd aan de hand van de theorie van het Pareto-optimum en de speltheorie. De praktische conclusie is dat vandaag de meeste democratieën blijkbaar kiezen voor gelijkheid van kansen, veeleer dan voor gelijkheid van (inkomens)-resultaten. Dus iedereen rijker met aanvaarding van min of meer grote ongelijkheden, voor zover ook de armen minder talrijk worden en minder arm. Liberalen en socialisten (van het new Labour-type) vinden zich aldus in het centrum van het politieke spectrum.

10. De representatieve democratie wordt eveneens gehinderd in haar functionering door de ‘afnemende geluksbreuk’.
Als men het maatschappelijk geluk (welvaart+welzijn) voorstelt als een breukwaarde, met in de teller de bevredigingsmiddelen en in de noemer de behoeften, dan blijkt dat, als de middelen toenemen (dank zij economische groei en wetenschappelijke innovatie) in de teller, de behoeften in de noemer ook toenemen en vaak sneller. Aldus leiden groei en meer welvaart tot meer ontevredenheid, ofschoon de overgrote meerderheid van de bevolking het nooit zo goed heeft gehad (de paradox van onvrede en ontevredenheid). Dit fenomeen weegt sterk op de geloofwaardigheid van het beleid in onze democratieën.

11. Ook moet worden ingegaan op de theory of choice, die wijst op de contradicties in het keuzegedrag van de burgers-kiezers. Er is inconsistentie: een meerderheid wil minder belastingen en meer sociale voordelen en er is niet-transitiviteit, zodra de bevolking moet kiezen tussen meer dan twee opties. Dit leidt tot een paradoxale voorkeurschaal die elke democratische besluitvorming onmogelijk maakt (cfr the voting paradox van J.K. Arrow). Dergelijk gebrek lijkt inherent aan elk enkelvoudig kiesstelsel (one man one vote), of het nu proportioneel of majoritair is.

12. Tenslotte wordt het reilen en zeilen van de democratie in grote mate overschaduwd door het post-moderne relativisme en de waarden-erosie. Er is onttovering van het wereldbeeld (God is dood). Er is onttroning van het mensbeeld ( de mens is een overeind gekropen aap zonder vrijheid). Er is ontluistering van de wetenschap (ABC-wapens) en horizontalizering zonder grenzen... Geweldcultuur, oppervlakkigheid en algemene scepsis, via ultra-mediatisering, krijgen vaak de bovenhand.

13. De remedies
• minder particratie en ‘ontpartijpolitisering’.
• minder politiek in de zin van regelgeving; meer verantwoordelijkheid laten aan de civil society
• minder demagogie en meer pedagogie
• een ander parlementarisme met meer beslissings- en raadplegingsruimte voor de bevolking
• Wijziging van het kiesstelsel. Invoering van een meervoudig kiesstelsel (b.v. iedere kiezer krijgt 20 stemmen, die hij kan spreiden naar intensiteit van zijn voorkeur over diverse partijen en kandidaten), ten einde de niet-transitiviteit te doorbreken.
• Minder Staat maar vooral een andere Staat, die functioneert als arbiter, niet als medespeler (zeker op economisch vlak). Interne en externe subsidiariteit
• de democratie is niet alleen een kwestie van democratisch kiezen, parlement en regering. Ze dient ingebed in een rechtsstaat die geloofwaardig en doelmatig functioneert (hervorming van justitie en politie) en een samenleving die armoede bestrijdt en sociale solidariteit organiseert
• meer verantwoordelijkheidsbesef bij politici en kiezers, ook via inspanning van media en onderwijs. Maatschappelijke vorming.
• meer decentralisatie en federalisering, waardoor het beleid dichter bij de burger komt. En ook meer Europa om de grote beleidsproblemen efficiënter aan te kunnen.
• Meer ethiek van de verandering en minder verandering van de ethiek. De politieke hamvraag wordt immers: hoe verandering omzetten in menselijke vooruitgang. Dit is een ethische vraag naar het onderscheid tussen goed en kwaad. Alles kan. Maar mag het wel? Een essentiële vraag die bovendien niet via louter democratische besluitvorming kan worden beantwoord.
• Blijven geloven in de verbeterbaarheid van de mens: het meliorisme, dat weigert te kiezen tussen verlammend pessimisme en beaat optimisme. Onmenselijkheid is een feit. Onmenselijkheid is evenwel geen natuurramp maar een menselijk verschijnsel dat enkel door mensen kan worden gekeerd.